Die schepselen van God,
die stoppen wij maar in
kooien, die eten wij maar op.
tekst Jan Kas beeld Rufus de Vries
Ze putten uit dezelfde bron: de Bijbel. Over de veehouderij en het omgaan met dieren denken ze heel verschillend. Boer Jan Overeem en de veganistische dominee Hans Bouma in debat.
“Met die kwartels in de woestijn kun je echt de intensieve veehouderij niet goedpraten.”
“Een heerlijke bonenschotel”, antwoordt Hans Bouma op de vraag wat hij de dag ervoor heeft gegeten. “Met aardappels en allerlei groenten.” Jan Overeem was op een beurs. “Daar nam ik een hamburger, met een broodje en wat sla erop. Eergisteren aten we thuis rundergehakt met groenten. Bijna elke dag staat er wel vlees op tafel, soms vis. Een beetje het traditionele recept.”
Hoe hoort u dat aan?
Bouma: “Met veel begrip. Ik ben ook vleeseter geweest. In 1970 koos ik voor het vegetarisme en veel te lang heb ik gewacht om veganist te worden. Dat ben ik pas tien jaar. Ik kijk met gêne terug. Ik had beter kunnen weten, dus heb ik ook begrip voor anderen die in een bepaalde fase blijven steken. Wat ik ondertussen zo boeiend vind, Jan, is dat veel ons verbindt. Jij bent christen, ik ook, en we maken er ernst mee. Gerechtigheid, barmhartigheid, mededogen en liefde zijn voor ons beiden dominante waarden die leidinggeven aan ons leven.
Ik verwijt mezelf dat toen ik theologie studeerde in Amsterdam in de jaren zestig, mijn morele horizon zich beperkte tot de medemens, onze eigen soort. Albert Schweitzers ethiek van eerbied voor het leven, die mij nu inspireert, was helemaal langs me heen gegaan. Ik kan me dan ook goed indenken dat de ethische verantwoordelijkheid bij velen niet verder reikt.”
Zo beperkt is dat toch niet?
Bouma: “Daarin is inderdaad wel de ene na de andere stap gezet, van de familie naar de stam, naar de eigen clan, naar het volk. De horizon wordt steeds wijder, nu spreken we over mondiale gerechtigheid. Artsen zonder Grenzen, Amnesty International. Doe nou de volgende stap op de reeds ingeslagen weg, richting dieren. Medeschepselen. Niet onze soort, maar daarom moreel nog niet irrelevant. Pas op de zesde dag komt bij de schepping de mens tevoorschijn, ‘s middags, na de landdieren. Hij wordt ook nog Adam genoemd. Hij die bij de aarde hoort. Moet je nu zien hoe we ons gedragen! Ik pleit voor medemenselijkheid én medeschepselijkheid. Dat laatste begrip staat niet in het woordenboek. Het is tekenend voor onze cultuur dat je een woord moet verzinnen om de verantwoordelijkheid ten opzichte van dieren te definiëren. Je hoeft geen christen te zijn om dieren
met respect en mededogen te bejegenen. Gewoon menselijk gezien heb je er al alle reden toe, een christen heeft een reden te meer om dieren een plaats te geven in zijn morele bewustzijn.”
De meeste christenen eten zonder bezwaar een broodje hamburger en een stuk vlees.
Bouma: “Dat is regel in onze samenleving, ja. Ik denk, ook culinair gezien: Wat armoedig, want zodra je vlees schrapt komt er ruimte voor zoveel andere dingen. Als fijnproever ben ik er alleen maar op vooruitgegaan. Veganistisch eten is enorm divers. Het gangbare menu van aardappelen, vlees en groenten vind ik ontzettend saai. Vlees is daarbij veel te dominant. Met bonen, met linzen kun je zoveel doen, met rijst, met lasagne… In bonen, in granen zitten zoveel eiwitten, je hebt niet eens een vleesvervanger nodig. Ondertussen verzet ik me tegen de algemene opvatting dat we dieren mogen houden voor onze consumptie. Hoe komen we erbij dat we het recht hebben om ze uit hun milieu te halen en in dienst te nemen zonder dat ze solliciteerden bij ons? Genesis 1 noemt in het Hebreeuws dieren ‘nefesj’, levende zielen. Dieren hebben een ziel. Spreuken zegt letterlijk: De rechtvaardige kent de ziel van zijn dieren. Tot in hun essentie dus. En die scheppingen van God met hun eigen intrinsieke waarde stoppen wij maar in kooien en die eten wij maar op. Wat legitimeert ons?”
Overeem: “In Genesis 9 zegt God: Alles wat leeft en beweegt zal jullie tot voedsel dienen; dit alles geef Ik je, zoals Ik je ook de planten heb gegeven.”
Bouma: “Nou, nou. Dat was een noodmaatregel. Wat hebben wij gedaan? Van de nood een deugd gemaakt. Na de zondvloed groeide er op aarde eerst nog niks. In die situatie krijgt de mens even toestemming om dieren te eten. Later is er voor hem weer voldoende kruid en fruit, want dat is volgens Genesis 1 het oorspronkelijke concept van de Schepper. Psalm 104 zegt dat de mens werkt voor z’n brood. We moeten ook bidden voor ons dagelijks brood, niet voor ons dagelijks vlees.”
Overeem: “En de kwartels voor het volk Israël in de woestijn?”
Bouma: “Ook een tijdelijke voorziening. Genade van God voor een volk dat net uit de slavernij was geleid. Daarmee kun je niet de hele industrie van de intensieve veehouderij excuseren. Als we dieren houden om aan hen te verdienen, waarmee ze ten dode zijn opgeschreven, ontnemen we ze wat de Schepper hun gunt: dat ze leven naar hun aard. In datzelfde hoofdstuk zegt God meermalen dat Hij een verbond sluit niet alleen met de mens, ook met de dieren, met alle levende wezens. Psalm 36: Mens en dier verlost Gij, Heer. Het heil is zo omvattend: ook dieren delen erin. Alleen al daarom moet ik kiezen voor een levensstijl die dieren zo min mogelijk benadeelt. Alles wat leeft, heeft de adem van de Eeuwige in zich.”
Overeem: “Ik kijk er wat nuchterder naar. Ik denk dat een dier geen ziel, geen eeuwig leven heeft. Ik kan me ook niet voorstellen dat een kip zelfstandig besluit: nu ga ik een ei leggen. Dat zit in z’n natuur.”
Bouma: “In de door óns gemanipuleerde natuur. Absurd, dat een kip zoveel eieren per jaar legt. Kippen komen uit Azië en zijn bosvogels. Wij sluiten hen op en voeren hen. Met welk recht? Dieren hebben ons helemaal niet nodig.”
Overeem: “Hebben die kippen het dan zo slecht in die stal waar u zojuist was?”
Bouma: “Ik heb het vaak slechter gezien. Maar dieren zijn voor onze voeding niet nodig.”
Overeem: “En dierlijke eiwitten dan?”
Bouma: “Dat ik hier zit zoals ik hier zit bewijst het tegendeel. Als veganist ben ik overigens zelfkritisch. Ook ik maak deel uit van de antropocentrische cultuur – de mens in het middelpunt – die deze vorm van dierhouderij mogelijk heeft gemaakt. Ik neem het de boeren niet kwalijk dat Nederland de slager en de melkboer van Europa is. Ik spreek eerder de consumenten aan. Als hun vraagstelling verandert, verandert het aanbod. Als iedereen veganistisch zou leven, was het hongerprobleem opgelost. Als alle boeren akkerbouwers zouden zijn, kregen ze ook geen kritiek meer vanuit de samenleving. Geen nare beelden van de bio-industrie meer op tv.”
Overeem: “Jammer, dat steeds weer die oude filmpjes opduiken. Hokjes van één bij één meter met tien kippen erin kennen we niet meer. De snavels van de kippen hier zijn niet afgeknipt of afgebrand, zoals vroeger gebeurde. Koeien en varkens hebben veel meer bewegingsvrijheid gekregen. Ook van het afknippen van varkensstaarten komen we terug. Boeren kijken bewuster naar dierenwelzijn en het milieu. Ik zie nu meer respect voor het dier. In dat opzicht is er veel ten goede veranderd. We helpen ook de honger in de wereld aanpakken en boeren heel efficiënt. In ons kikkerlandje hebben we daarover veel kennis opgebouwd. Ook dat heeft God ons gegeven. Kippen leggen jaarlijks bijna 400 eieren, twintig jaar terug nog maar 300. En koeien gingen in dertig jaar van 6000 naar 9000 liter melk.”
Bouma: “U zet het allemaal in het krappe westerse model van wetenschap en techniek.
Dat de Schepper deze ontwikkeling gewild zou hebben, gaat me echt te ver. Dat is zelfoverschatting. Het is trouwens veel efficiënter om direct te eten wat Moeder Aarde ons aanbiedt zonder de altijd pijnlijke en dodelijke tussenkomst van dieren. Het doden van een dier is moord. We benemen andere levende wezens het leven. Onderweg zag ik weer zo’n dubbele veewagen op weg naar de slachterij. Als ik dan in de ogen van zo’n varken kijk… Het zijn letterlijk dodenritten.”
Overeem: “Maar ze hebben bij ons in Nederland een goed leven gehad.”
Bouma: “Zeugen zijn toch niet geschapen om tussen die stangen te liggen met veel te veel biggetjes? Dat is toch geen leven? Ze hebben net geworpen of ze worden weer zwanger gemaakt. En hoe lang leven melkkoeien?”
Overeem: “Zeven, acht jaar.”
Bouma: “Onder normale omstandigheden kunnen ze wel twintig jaar worden. Wij breken dat leven af als een koe letterlijk is uitgemolken. Nogmaals, met welk recht? Het recht van de sterkste?”
Overeem: “Dat is het verschil tussen mens en dier.”
Bouma: “Dat Genesis 1 over ‘levende zielen’ spreekt, kun je als christen toch niet van tafel vegen?”
Overeem:” In de Bijbel lees ik geregeld over veehouders. Ik kan er niet uithalen dat ik geen vee mag houden, niet mag slachten, dieren niet voor consumptie mag gebruiken, geen eieren mag produceren.”
Bouma: “Ú produceert die eieren niet. Dat doen de kippen die wij manipuleren, in óns belang.”
Overeem: “God wil van ons dat we dieren goed verzorgen. Dan kunnen ze goed eieren leggen of melk geven.”
Bouma: “Het is altijd zo massaal. Kent een varkenshouder alle duizend zeugen die hij heeft?”
Overeem: “Daar lopen dan drie, vier mensen bij. Elk dier behoeft aandacht.”
Bouma: “In Oekraïne zijn pluimveehouderijen met 500.000 kippen, want wij exporteren onze kennis ‘die wij van God gekregen hebben’ naar landen waar geen grenzen worden gesteld.”
Overeem: “De kippen hier hoor ik kakelen. Dan denk ik: Die voelen zich echt op en top, ze hebben te eten, te drinken, leggen een eitje…”
Bouma: “Ze worden maar een jaar oud. Waar halen we het lef vandaan om zo’n mooi leven te beëindigen?”
Overeem: “Ik denk dat we dieren voor de productie mogen hebben, als we maar goed voor hen zorgen. Ik kan tegenover God verantwoorden hoe ik met mijn beesten ben omgegaan.”
Bouma: “Jan, we zingen beiden de psalmen en proberen ons te houden aan de wet, de profeten, het Evangelie, aan de weg van Jezus.
We hebben veel gemeen, meer dan met iemand die buiten de christelijke traditie staat. Daarom roep ik medegelovigen op: Doe nou die volgende stap.”
Overeem: “Ik denk niet dat God dat van mij vraagt.”