Hebben dieren een ziel?
DIEREN HèBBEN GEEN ZIEL!
zegt een christelijke vriend vol overtuiging als de zoveelste stalbrand ter sprake komt. “Dus ja, het is naar voor hen, maar wat merken ze ervan? Dat ze luid gillen is niet meer dan een impuls. Trouwens, het komt zo vaak per jaar voor, je kunt er niks aan doen. Het hoort er bij”. Zonder blikken of blozen deelt hij zijn ideeën:”Dieren een ziel? Nee! Kijk, dieren zijn er voor de mens. Dieren hebben geen ander doel dan te dienen als productiebron voor luxe accessoires (hij wijst naar zijn leren riem), kleding, schoeisel en natuurlijk voor voedsel. In het Westen eten we gevogelte, hert, koe, konijn, lam, varken. In het Oosten? Ook aap, hond, kat, kikker. Graag levend, want dat smaakt het beste. In het Zuiden? Cavia, insect, kangoeroe, sprinkhaan, struisvogel. In het Noorden? Zeehond schijnt erg lekker te zijn. Plus vele soorten vis, schaal-, schelp- en andere zeedieren. Het ligt er net aan waar je woont. Dus maak je niet zo druk. Elkaars keuze respecteren, daar gaat het om. En het mag van God (Genesis 9:3), dus …?!”
De mens bijna goddelijk
Om zijn woorden kracht bij te zetten, leest hij me Psalm 8 voor:
”Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt en de zoon des mensen, dat Gij hem bezoekt? En hebt hem een weinig minder gemaakt dan de engelen (bijna goddelijk, NBG’51) en hebt hem met eer en heerlijkheid gekroond? Gij doet hem heersen over de werken Uwer handen; Gij hebt alles onder zijn voeten gezet. Schapen en ossen, die alle. Ook mede de dieren des velds. Het gevogelte des hemels, en de vissen der zee; hetgeen de paden der zeeën doorwandelt” (SV ’77).
Genesis 1 en 2 | levende ziel
Ik kijk hem aan. ”Wat wil je nu zeggen? Dat de mens, omdat hij bijna goddelijk is, met dieren mag doen wat hij wil? En hoezo, het dier heeft geen ziel?” Hij glimlacht. “Ja, ik begrijp de verwarring, maar het is eenvoudig. Kijk maar”. Hij googlet op www.debijbel.nl en laat me het volgende lezen:
“En God zeide: Dat de wateren overvloedig voortbrengen een gewemel van levende zielen; en het gevogelte vliege boven de aarde, in het uitspansel des hemels! En God schiep de grote walvissen en alle levende wriemelende ziel, welke de wateren overvloedig voortbrachten naar haar aard; en alle gevleugeld gevogelte naar zijn aard. En God zag, dat het goed was. En God zeide: De aarde brenge levende zielen voort, naar haar aard, vee, en kruipend en wild gedierte der aarde, naar zijn aard! En het was alzo” (SV ’77 | uit Genesis 1).
Hij grinnikt. “Zo kom je natuurlijk aan ‘zielen’ bij dieren, hè? Haha, mis! Kijk!” Ja, ik zie het. Het Nederlands Bijbelgenootschap heeft er op de site opmerkingen bij geplaatst. Bij ‘ziel, zielen’ prijkt een spraakballon. Als je deze aanklikt, popt er ‘leven’ of ‘wezens’ op. Behalve bij de mens (Genesis 2:7). Daar staat ‘dat de mens tot een levende ziel werd’ zonder verdere opmerkingen.
Een rondje langs vertalingen
Ik besluit om dit nader te bestuderen. Want de Statenvertaling volgt in de regel nauwgezet de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst. Dus wat is hier aan de hand? In mijn zoektocht ontdek ik dat er bijna geen vertaling is die spreekt over ‘dieren als levende zielen’.
De NBG ’51 niet noch de Willibrord noch Groot Nieuws Bijbel noch de Nieuwe Bijbelvertaling noch Bijbel in Gewone Taal. Dat geldt ook voor Duitse en Engelse vertalingen met twee opmerkelijke uitzonderingen: de King James Version en The Message. En oh ja, in het Nederlandse taalgebied hebben we de schitterende Naardense Bijbel. Die doet naast de SV het meest recht aan het dier als ‘bezield leven’ of ‘alle levende ziel’.
Na dit rondje moderne Bijbelvertalingen, ben ik hoogst benieuwd naar de Septuaginta (LXX)[1]. Dit is een klassieke vertaling, gezaghebbend in de geschiedenis van Israël en in die van de Kerk van alle eeuwen.
Ik vraag me namelijk af of de eerdergenoemde moderne Bijbelvertalingen daadwerkelijk een radicale theologische correctie toepassen op de oorspronkelijke tekst van het Oude of Eerste Testament. Of, en dat kan ook, dat het er oorspronkelijk gewoon niet staat.
[1] Griekse Bijbelvertaling van de grondtekst, het Hebreeuws, geschreven tussen 250-50 v. Chr.
Mijn ontdekking: OEPS!
Al lezend doe ik deze verbluffende ontdekking: de LXX schrijft overdieren als levende zielen. En zowaar, de grondtekst, het Hebreeuws, doet dit òòk! Dat is 2x: ”OEPS!”Wat nu?
Ik geloof in ‘de Bijbel van kaft tot kaft waar’. Maar wat als vertalers hun antropocentrische (= de mens centraal) theologie verpakken in de tekst zonder dat je het doorhebt? Daarom lees ik persoonlijk graag de grondtekst om dit soort cruciale misverstanden te voorkomen. Deze vondsten deel ik graag, zoals over het woord: nefesj (zie rechts | Hebreeuws). Maar eerst nog even dit.
Bestaan we echt uit fragmenten?
Toen ik ooit als tiener naar de Bijbelstudie en catechisatie ging, leerde ik dat ik als mens uit verschillende delen besta, o.a. ziel en geest. Ik vond dat lastig, want hoe zat dat dan precies? Waar begon wat tot waar en waar hield wat wanneer op? Later tijdens mijn theologiestudies leerde ik dat het typisch Grieks denken is om de mens op te delen in dit soort fragmenten. En dat het Joodse denken nu juist uitgaat van eenheid, van holistisch geloven. Daarom terug naar dit Joodse denken.
Nefesj, het Hebreeuwse woord, als een eyeopener voor compassie.
Dit prachtige woord komt dus voor in Genesis 1:20, 21 en 24 (met betrekking tot dieren) en in Genesis 2:7 (met betrekking tot de mens). Het is precies hetzelfde woord! Ik lees het zo: de Schrift openbaart ons dus door de werking van de Heilige Geest dat vanuit God de Schepper bezien Hij Zijn schepselen zegent met dezelfde zegen, namelijk: het unieke van de nefesj.
Wat weten we nu van dit woord? Ik heb wat woordstudie gedaan en dit heb ik gevonden in: Theologisches Wörterbuch zum Alten Testament, Band V, Lieferung 5/6, pp. 531-555
Nefesj
1. komt in alle antieke semitische talen
2. wordt vertaald met ‘ziel’, maar is eerder: ‘het IK’ of ‘het Zelf’ (ook: keel
adem), nog duidelijker: niet ‘leven’, maar ‘zelfverwerkelijking van het individu’ (zowel als dier, Genesis 1, en ook als mens, Genesis 2);
3. is eerder: ‘Seelenkraft’ (‘das Sprudeln von Persönlichkeit’, ‘die alle
tristesse (=ellende) bannende Energie’, gekoppeld aan: ‘wachten op de Heer’), dan: ‘ziel of persoonlijkheid’ in het schema op de vorige pagina;
4. betekent: levensvreugde, zeer sterk verlangen en vitaliteit tegen de machten van dood en doodsverlangen en is ook vaak verbonden met bitterheid, verbittering, pijn, verdriet, vertwijfeling (zie de Psalmen);
5. heeft te maken met werkwoorden als ‘rusten’ en ‘redden’;
6. is een wederkerend voornaamwoord => ik was me m.a.w.: je bent betrokken op jezelf, je kunt dus samenvallen met je vreugde en met je lijden | alles wordt intensief ervaren
7. heeft met hoge uitzondering te maken met je relatie met of tot God (God liefhebben), maar dat moet niet worden misverstaan! Het is namelijk zo dat je (dier en mens) een nefesj bent en niet dat je een nefesj hebt. Je hebt God dus niet lief met je ziel maar jij als hele nefesj hebt God lief (= liefhebben met de intensiteit van je hele zijn). En dat laatste geldt dus zowel voor elk uniek dier als elk unieke mens.
OEPS! Dat is een heel andere kijk op de zaak! Gekoppeld aan Spreuken 12:10 waar ditzelfde woord nefesj staat (De rechtvaardige kent de nefesj van zijn vee | HSV), slaat de christelijke vriend aan het begin van dit verhaal mijns inziens de plank volledig mis. Nu ja, in een ding heeft hij gelijk: het dier heeft geen ziel, maar daar is ook alles mee gezegd. Want het dier ìs het, net als de mens. Net als jij een ik.
Daarom, dier en mens, beide zijn onze compassie waard. En als de mens bijna goddelijk is (Psalm 8), is de mens volgens mij ook in staat om vol compassie ‘te heersen’ over al wat leeft. Niet uit eigen kracht, maar zoals de Heer ons heeft voorgeleefd en door de kracht van de Heilige Geest ín ons.
Blijft voor mij de vraag hoe Bijbelvertalers dit zien en vooral wat God nu ècht bedoelt met Genesis 9:3 …