Is het je weleens opgevallen dat volgens het scheppingsverhaal in Genesis 1 op ‘de zesde dag’ zowel landdieren als mensen worden geschapen? En in die volgorde: eerste de landdieren en dan pas de mens? En is het je ook wel eens opgevallen ‘dat God hen zegent’ en wel in datzelfde hoofdstuk Genesis 1?
“Oei!”, zei laatst iemand tegen me, “Even opletten, Sandra. God zegent eerder wel vogels en vissen, en dus even later de mens. Maar de landdieren? Nee, hen niet. Kijk maar in vers 28.”
En ja, het klopt. Ik vind dat best verbazingwekkend. Daar wil ik dus meer van weten. Want is dit jou ook wel eens in Genesis 1 opgevallen? En welke gedachten heb jij hierbij? Vanuit Bijbels-theologisch perspectief ben ik geïnteresseerd geraakt in de verassende ideeën van prof. dr. Claus Westermann (Biblischer Kommentar, Altes Testament, Genesis 1:1-2:4a). Heb je daar wel eens over gelezen? En zou je jouw inzichten met mij willen delen?
Het bovenstaande schreef ik in de Vegen Church nieuwsbrief van begin oktober 2023. Wat fijn dat verschillende christenen zijn ingegaan op mijn vraag. Want op woensdagavond 18 oktober 2023 hebben we elkaar via ZOOM ontmoet en hebben we hierover gesproken tijdens de Online VC | ontmoeting en Bijbelkring.
En nu ik erover schrijf, zijn we alweer de drempel over van deze maand, die als thema heeft ‘Voor wie steek jij een kaarsje aan?
Je kunt deze beide thema’s mooi combineren. Want een ander een zegen geven, is hem of haar in het licht plaatsen. Ja – durf ik zelfs te stellen – in het goddelijke wonderlijke hemelse Licht van Jezus’ compassievolle heerschappij en majesteit. Door Zijn uitbundig gastvrije aardse leven en Zijn smartelijk eenzame lijden, Zijn glorierijke verrijzenis en daverende overwinning op ziekte, lijden, duivelse machten en dood, mag je wandelen in het goddelijke licht! En iemand zegenen? Dat is dan de ander overladen met het Licht van het eeuwige leven.
En dan nu de ontdekkingen van de onlinebijeenkomst van 18 oktober jl. en wat latere ontdekkingen toen het blog werd geschreven, in 5 punten:
1. Het is opvallend dat er op de zesde dag – nog voordat de mens geschapen werd – wordt gesproken over: ‘vee’, in het Hebreeuws ‘bechema’. Gedomesticeerde dieren, dus! Daar hebben we ons over verbaasd en lang met elkaar over gesproken. “Hoe kan dat nu? De mens was nog niet eens ten tonele verschenen, dus waarom wordt hier gesproken over getemde dieren?”
We vergeleken Bijbelvertalingen met elkaar, zowel Nederlandse (incl. Fries, Gronings en Twents) als internationale. Steeds kwamen we het begrip ‘vee’ tegen (‘fee’, ‘vij’, ‘cattle’, ‘livestock’, ‘das Vieh’). Maar ook lazen we over ’tamme dieren’ (’tamme deers’).
Een van de deelnemers zocht het op in het boek van Peter van ’t Riet, De filosofie van het scheppingsverhaal (2008). In dit boek wordt de Hebreeuwse tekst van Genesis 1 (de 7 dagen) stap voor stap vertaald, toegelicht en uitgelegd. En ja, het klopte ook daar dus echt: op de zesde dag schiep God ‘vee, kruipend gedierte en wildgedierte der aarde’. En toen kwam ook de mens.
2. En dan dat zegenen. Want anders dan over ‘de zwermen in de wateren en het gevogelte over de aarde’ wordt van de landdieren niet gezegd ‘dat God hen zegende’. De reden daarvoor?
Zo hoorde ik eens op een christelijk festival tijdens een indringend gesprek met een veehouder, “dat God met het ‘niet zegenen van de landdieren’ wil zeggen dat Hij het prima vindt, dat vee gehouden wordt en dat het voor Hem niet uitmaakt of dit in een overzichtelijke kudde of in grote menigten – lees: megastallen – gebeurt. Want ze leven niet voor zichzelf, God heeft hen van tevoren getemd om hen vervolgens later onder de hoede van de mens te plaatsen.” En ja, dat klinkt voor een veehouder best mooi!
3. En het lijkt of deze manier van denken ook best oude papieren heeft: zo lijkt het of een van de meest gezaghebbende Bijbelcommentaren uit de Joodse Middeleeuwen deze gedachte in punt 2 ondersteunt. In datzelfde boek van Van ’t Riet is namelijk te lezen hoe Rasji – Hebreeuws acroniem van Rabbi Sjlomo Jitschaki (1040-1105) – het zegenen van de vissen en de vogels uitlegt. En hoe je daaruit kunt concluderen dat het zegenen van het vee op een heel ander vlak ligt.
Deze Franse grote Middeleeuws-Joodse Bijbel- en Talmoedgeleerde Rasji – die tot op de dag van vandaag beschouwd wordt als een van de belangwekkendste verklaarders van de Tenach (waar Genesis 1 toe behoort) en de Talmoed (commentaar op Tenach) – stelt: het ‘zegenen’ in het Joodse denken is iemand het goede toewensen, iemand welkom heten of begroeten, iemand prijzen (om zijn goede daden). Degene die zegent, verbindt zich met het object van de zegen. Met andere woorden: ”Ik zegen jou, dus zolang jij verantwoordelijk handelt of doet wat je behoort te doen, kun je rekenen op Mijn steun!” Maar het geven van de zegen heeft niet slechts een functie binnen de relatie van de zegengever en de gezegende.
De functie van de zegen betreft ook de omgeving: de zegen die God aan de vogels en de vissen geeft, bevat een boodschap voor de mens. “Pas op,” zegt de zegen, “Deze medeschepselen zijn Mij welgevallig. Jij, mens – die later geschapen wordt – kunt niet vrijmachtig, zonder beperkingen met hen omgaan” (De filosofie van het scheppingsverhaal, pp. 185-186).
Vissen en vogels worden dus gezegend, omdat hun voortbestaan wordt bedreigd door bijvoorbeeld visserij en jacht. Dat nu daarentegen het vee niet gezegend wordt, kan erop duiden, dat deze dieren onder de hoede van de mens leven: daar leven ze veilig en goed.
Terwijl deze inzichten worden overdacht, gaat er ook een merkwaardig lampje branden: ”Oei! Wat wordt er nu gezegd?! Dit kan toch niet? Er was in het paradijs toch nog geen jacht noch visserij? Er was toch nog geen dreiging noch dood? Hoe meer er helder wordt, hoe meer de vragen zich opstapelen …
4. Prof. dr. Claus Westermann (Biblischer Kommentar, Altes Testament, Genesis 1:1-2:4a) en ook Dr. Carmen Joy Imes (in haar YouTube video: Torah Tuesday Genesis 1:24,26) brengen wat licht op het pad.
In hun commentaren laten zij zien, dat het scheppingsverhaal niet een historisch ooggetuigenverslag is van de eerste zeven dagen, maar dat dit prachtige verhaal in retrospectief geschreven is. Dat betekent: vanaf een bepaald punt in de tijd en dan terugblikkend.
Zo kwam tijdens de Babylonische ballingschap (rond 500 v. Chr.) het scheppingsverhaal tot stand en dat was lang nadat de Joodse samenleving tot bloei gekomen was. En zo is het te verklaren dat er over ‘vee’ wordt gesproken. “En”, zegt men, “omdat er een hiërarchische orde van verbinding is tussen mens en dier en omdat de mens wel expliciet door God gezegend werd, is het logisch te bedenken dat in de mens ook het vee gezegend is.”
Verder chat een van de deelnemers met een Bijbelkenner. Als antwoord krijgt hij dit terug: “Het woord behema betekent echt ‘vee’, tamme landbouwdieren. Het overkoepelende woord staat eerder in het vers 24, ‘levende wezens’ (animalia, in het Latijn). De orde in Genesis 1 hangt sterk samen met de orde in de priesterlijke wetgeving later in de Thora. Het is een terugprojectie van de ideale orde; volgens de priesterschrijvers horen getemde dieren bij de ideale scheppingsorde.”
Nu is die hiërarchische orde nog wel een dingetje, want uit de zesde dag kun je die volgorde of die hiërarchie – mens en dier – juist weer niet opmaken. Maar die gedachte, dat het vee samen met de mens gezegend is en dat getemde dieren bij de ideale scheppingsorde horen, spreekt aan!
Hoewel? Al met al blijft het een ware zoektocht en een ingewikkelde puzzel. Want ik blijf toch met vragen zitten. Hoe veilig is ‘vee’ eigenlijk onder de hoede van de mens? We weten toch allemaal, dat deze tamme dieren op een veel te vroege dag eindigen in de ‘huizen van rood steen met de scherpe messen en zonder glazen ramen’. En wat betekent het als volgens priesters getemde dieren bij de ideale scheppingsorde horen? Is dat niet gewoon een handige legitimatie en sanctionering voor het offeren van onschuldige medeschepselen (denk aan het brandofferaltaar in de tempel)?
5. Tot slot een slimme doordenker: de eerder genoemde Middeleeuws-Joodse Bijbelgeleerde Rasji – Hebreeuws acroniem van Rabbi Sjlomo Jitschaki (1040-1105) – geeft een aardige verklaring waarom de combinatie landdieren niet door God gezegend kon worden. Dat heeft te maken met de slang. “De slang bevond zich onder de dieren. Je moet er toch niet aan denken dat de slang gezegend zou worden. De slang immers was aangewezen tot vloek.” (De filosofie van het scheppingsverhaal p. 191). En ook daar zit wat in. Zou dat het dan zijn?
Al met al blijft het schuren, welke kant je ook op denkt om een logisch antwoord te vinden op de vraag hoe dat nu zit met ‘het vee’ en het ‘(al dan niet) zegenen’.
Wat vind jij?